Het boek van de natuur

Volgens christelijke schrijvers zijn er twee belangrijke boeken die door God zijn geschreven, de bijbel en de natuur. Soms werden ze met elkaar vergeleken. Zo noemde de Amsterdamse natuurkundige, Jan Swammerdam (1637-1680), zijn boek over de insecten ‘Bybel der natuure’.

 

Gewone boeken zijn van minder belang om het mysterie van God te openbaren. Daarom kon St.-Bernardus zeggen: ‘Ik heb meer geleerd in de bossen dan in de boeken (brief 106).’ Volgens een andere middeleeuwse schrijver, Adam van Dryburgh, wordt er niet alleen in boeken over Gods aanwezigheid geschreven, maar ook in heel het universum, in de sterren van de hemel, het zand van de zee, de druppels van de regen, de bloemen en planten op het veld, de bladeren van de bomen, de vacht van de dieren, de schubben van de vissen en het gevederte van de vogels. Het uitgangspunt van die schrijvers is het adagium: door de zichtbare naar de onzichtbare dingen (per visibilia ad invisibilia). Dit is ongetwijfeld gebaseerd op de uitspraak van de apostel Paulus: ‘Want wat een mens over God kan weten is bekend, omdat God het kenbaar heeft gemaakt. Zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken…(Rom. 1,20)’.

 

De natuur werd soms beschouwd als Gods boek voor eenvoudige christenen die de bijbel niet konden of mochten lezen. Toch gold het gezegde: ‘Zonder bijbel geen goddelijk boek van de natuur.’ Door kerkelijke prediking of onderricht vanuit de bijbel moest er al een geloofshouding zijn ontstaan om in het boek van de natuur de tekenen van Gods mysterie te kunnen ontdekken. En de liefde voor de natuur, zoals we die vinden bij Augustinus en Franciscus van Assisi, stond in het teken van de liefde tot God als schepper.

 

Toon Brekelmans

Kerkhistoricus

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

× Contact per whatsapp?