Paaskaars
De mens is vanouds in staat om zelf licht te scheppen. Zo had hij een middel tegen de duisternis die als een gevaarlijke of kwade macht werd beschouwd. Een brandende fakkel of kaars betekende niet alleen een zichtbare verlichting van de directe omgeving, maar ook een afweer tegen boze geesten.
Het gebruik van de paaskaars komt het eerst voor in 384 te Piacenza in Noord-Italië. Pa in de middeleeuwen gaat ze deel uitmaken van de paaswake in heel de westerse Kerk. In het ‘exultet’ wordt de aangestoken kaars bezongen als het symbool van Christus die het licht voor de wereld is.
Maar eerst wordt de kaars getekend met symbolen die allemaal betrekking hebben op Christus. Ze wordt versierd met een kruis, het teken van Zijn lijden en dood. Op de kaas staan de begin- en eindletter van het Griekse alfabet, de alpha en omega, en het jaartal. Dit drukt uit dat Christus als God het begin en einde van alle tijden beheerst. Er worden vijf wierrookkorrels ingestoken die de vijf wonden van Christus symboliseren.
Kinderen van het licht
De brandende paaskaars is met dit alles het symbool van Christus die door zijn verrijzenis dood en lijden, duisternis en kwaad heeft overwonnen. Wanneer dan onder de processie met de paaskaars alle kaarsjes van de kerkgangers worden aangestoken, betekent dit dat het licht van Christus bestemd is voor alle gelovigen. Het is een uitnodiging om te worden kinderen van het licht1
Toon Brekelmans
Kerkhistoricus